Zakelijk gebruik bestelauto: geen privékilometer te veel!

Gebruikt uw werknemer de bestelauto van de zaak uitsluitend zakelijk, dan kunt u namens hem een ‘Verklaring uitsluitend zakelijk gebruik bestelauto’ indienen bij de Belastingdienst. U hoeft dan bij het loon van uw werknemer geen rekening te houden met een bijtelling privégebruik auto. Ook hoeft uw werknemer geen rittenadministratie bij te houden. Maar let op: er mag nul kilometer privé worden gereden!

De Belastingdienst geeft de verklaring af met een ingangsdatum. Vanaf deze datum mag uw werknemer de bestelauto niet meer privé gebruiken. Als de Belastingdienst de bestelauto bij een controle op een ongebruikelijk tijdstip of op een bijzondere locatie aantreft, dan zullen uw werknemer en u het zakelijke karakter van de rit moeten kunnen aantonen. Lukt dit niet dan riskeert u naheffingen en boetes. Bewaar dus bewijsstukken waarmee u kunt aantonen dat ritten, ook op ongebruikelijke tijdstippen, voor het bedrijf zijn gereden. De verklaring heeft geen terugwerkende kracht. Dient u de verklaring namens uw werknemer pas in de loop van het jaar in, terwijl uw werknemer al in de bestelauto rijdt, dan moet deze laatste kunnen bewijzen dat hij tot de ingangsdatum van de verklaring niet meer dan 500 kilometer privé met de bestelauto heeft gereden.

Let op! Houd ook rekening met de meldingsplicht aan de fiscus wanneer uw werknemer een andere bestelauto gaat rijden of toch besluit om de bestelauto privé te gaan gebruiken.

 

Controleer brief over ZW-uitkering aan flexwerkers

Per 1 januari 2014 krijgt u als werkgever te maken met hogere kosten wanneer een zogeheten vangnetter (flexwerker) ziek wordt. Heeft het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) in 2012 Ziektewet-uitkeringen toegekend aan één of meer van uw (ex-)werknemers, dan ontvangt u binnenkort één of meerdere brieven van de instantie. Deze uitkeringen tellen namelijk mee voor uw premielast in 2014.

Door nieuwe wetgeving gaan werkgevers vanaf 2014 een hogere premie betalen wanneer zij veel werknemers hebben met een tijdelijk dienstverband die in de Ziektewet (ZW) of WIA komen te zitten. Doel van de nieuwe wetgeving is dat de Ziektewet en WGA-lasten van flexwerkers vanaf 2014 rechtstreeks toegerekend worden aan de voormalige werkgever.

Diverse brieven in aantocht
De brief die u mogelijk ontvangt of al heeft ontvangen van UWV bevat een overzicht van de Ziektewet-flex-uitkeringen die UWV in 2012 aan uw (ex-)werknemers heeft toegekend. Deze uitkeringen tellen mee in de berekening van de premie ZW-flex vanaf premiejaar 2014. Later dit jaar ontvangt u ook de kopieën van beslissingen over WGA-flex-uitkeringen die UWV in 2012 aan uw (ex-)werknemers heeft toegekend.

Controleren verstandig
Het is raadzaam om deze brieven nauwgezet te controleren op juistheid van de gegevens. Hoewel UWV de gegevens zorgvuldig heeft opgesteld, kunnen er altijd fouten in voorkomen, waardoor uw premielast mogelijk niet goed wordt vastgesteld. U heeft vier weken de tijd om eventuele fouten te melden bij UWV.

 

Drempelvrijstelling Vennootschapsbelasting voor stichtingen en verenigingen


Sinds 1 januari 2012 geldt een nieuwe generieke (drempel)vrijstelling voor de Vennootschapsbelasting (VPB). Tot 1 juli 2013 kan er nog voor een vrijwillige VPB-plicht gekozen worden.

Stichtingen en verenigingen die een onderneming drijven, zijn in beginsel ook belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting. Voor instellingen in de zorgsector is een vrijstelling mogelijk, indien meer dan 90% van het werk uit genezing, verpleging of verzorging bestaat. Hierdoor vallen veel instellingen zoals welzijn, maatschappelijk werk en prenatale zorg, buiten de vrijstelling en worden zij als VPB-plichtig aangemerkt.

Verandering VPB-regels voor stichtingen en verenigingen
Voor ondernemende stichtingen en verenigingen zijn de VPB-regels veranderd. Deze instellingen kunnen daarom met een grote VPB-heffing te maken krijgen. Om dit te voorkomen kunnen de instellingen nog tot 1 juli 2013 kiezen voor een vrijwillige VPB-plicht.

Generieke vrijstelling
Vanaf 1 januari 2012 geldt er een nieuwe generieke (drempel)vrijstelling. Dit houdt in dat er puur naar de behaalde financiële resultaten gekeken wordt. Bijna elke stichting of vereniging is dan vrijgesteld voor de VPB als de winst die behaald is niet meer dan 15.000 euro in een jaar bedraagt. Deze nieuwe vrijstelling is ook van toepassing bij een winst die hoger dan 15.000 euro is maar in het jaar daarvoor en de daaraan voorafgaande vier jaren samen niet meer dan 75.000 euro bedraagt. De vrijstelling lijkt daarom erg gunstig maar kan toch ongunstig uitpakken in bepaalde gevallen, zoals de hieronder gegeven voorbeelden.

1. Van ‘belastingplichtig’ naar ‘vrijgesteld’: eindafrekening
Indien de stichting of vereniging voorheen belastingplichtig was en door de nieuwe drempelvrijstelling vrijgesteld wordt, dan moet in het laatste jaar dat de stichting of vereniging belastingplichtig is, afgerekend worden over de stille reserves, fiscale reserves en/of goodwill. Deze eindafrekening vindt plaats in het jaar direct voorafgaande aan het jaar waarin de vrijstelling toegepast wordt.

2.  Mogelijk gevolg van de subjectieve vrijstelling: een hogere heffing
Naast het hierboven gegeven voorbeeld, raakt een stichting of vereniging bij vrijstelling alle eventuele verrekenbare verliezen uit eerdere jaren kwijt. Indien de stichting of vereniging in de toekomst door goede resultaten weer belastingplichtig wordt, kunnen eerdere verliezen niet meer in aftrek worden gebracht. De vrijstelling kan op deze manier leiden tot een hogere heffing.

Stilzwijgend vrijgesteld
De nieuwe drempelvrijstelling geldt van rechtswege. Elke instelling die dus voldoet aan de voorwaarden, is stilzwijgend vrijgesteld. Indien een stichting of vereniging geen vrijstelling wil, omdat het een eindafrekening wil vermijden, dan moet daar een expliciet verzoek voor ingediend worden bij de inspecteur. Dit moet binnen zes maanden na het jaar waarop het verzoek betrekking heeft, gedaan worden. Om eindafrekening voor kalender jaar 2012 te voorkomen, moet het verzoek dus vóór 1 juli 2013 ingediend zijn. Een dergelijk verzoek geldt daarna vijf jaar.